De Beeldhouwkunst in de Middeleeuwen stond in dienst van de religie (de kerk).

Kunst en religie waren in de Middeleeuwen onlosmakelijk met elkaar verbonden

De met de bouwkunst verbonden Middeleeuwse beeldhouwkunst was er in de eerste plaats op gericht het christelijk geloof te  beeldend verkondigen.

In die tijd konden weinig mensen lezen en schrijven.

De verhalende beeldhouwkunst en ook schilderkunst nam voor een groot deel de functie van het geschreven woord over. 

De Beeldhouwkunst is in de vroege Middeleeuwen nog niet  heel groot van formaat en nooit losstaand.

De Beeldhouwkunst wordt in Reliëf geplaatst vnl bij de ingang van de kerk.

Boven de deur ( tympaan) en aan weerszijden daarvan was een beeldhouwwerk te zien met als onderwerp het geloof. Het Laatste Oordeel was een geliefd thema.

De beelden van mensfiguren uit de Bijbel en heiligen zagen er niet realistisch uit; ze waren stram, stijf, zonder emotie of beweging en leken meer zuil dan vlees. Uitgangspunt was namelijk dat deze personen ook ‘ niet van deze wereld’ waren.

Zij zijn geen mensen met gebreken zoals wij. We komen eens niet in de buurt van de heiligen... De beeldhouwers in die tijd creëerden met opzet afstand tussen ons de kijkers en de heiligen. Later, tijdens de Gotiek werden de beelden realistischer.

 

 

 

 

Vroege middeleeuwen

De middeleeuwen begonnen toen het gezag van het Romeinse Rijk afkalfde door binnenlandse onrust zoals burgeroorlogen en door het binnendringen van verschillende "barbaarse" volkeren binnen de grenzen van het Rijk, de volksverhuizingen.

Ook de achteruitgang van bevolking en levensstandaard, in vergelijking met die in de Romeinse tijd, is een reden deze eeuwen te beschouwen als een donkere periode van verval.

Het tij keerde in West-Europa pas enigszins met de Karolingische renaissance, dus tijdens het bewind van Karel de Grote (768-814)

De middeleeuwen worden vaak onderverdeeld in 3 kleinere periodes:

  • Vroege of donkere middeleeuwen: 4e eeuw - 10e eeuw, worden gekenmerkt door het verval van het Romeinse Rijk, toenemende barbarisering en verschillende invasies, zowel van Germaanse stammen als van enkele steppevolkeren. De vroege middeleeuwen eindigen na het uiteenvallen van het rijk van Karel de Grote, die de feodaliteit heeft geïntroduceerd. Er ontstaan kleine lokale vorstendommen.
  • Hoge of volle middeleeuwen: 10e eeuw - 13e eeuw, worden gekenmerkt door het belang van de feodale structuren. Gaandeweg begint het centraal gezag zich te herstellen. De paus en de Duitse keizer zijn de belangrijkste machten. De Europese staten richten zich buiten Europa voornamelijk op het Midden-Oosten: dit is de tijd van de Kruistochten. In economisch en cultureel opzicht is dit een bloeiperiode.
  • Late middeleeuwen: 13e eeuw - 15e eeuw. De kennis meegebracht uit de kruistochten en opgedaan in de strijd tegen Arabische invallen in Spanje brengt een langzame overgang naar de nieuwe tijd. De Europese rijken richten hun aandacht buiten Europa op het Oosten. Door de opkomst van rijke steden vermindert de greep van het feodale systeem. De Zwarte Dood bereikt Europa: hele streken raken ontvolkt door de ziekte.