religie

 

 

Religieuze Kunst

Tussen de 4de en de 6de eeuw kristalliseerde zich uit de vermenging van verschillende stromingen – de klassieke traditie van het hellenisme, oosterse elementen en provinciale kunstuitingen – een nieuwe kunstrichting, de Byzantijnse. De Griekse traditie manifesteerde zich in de vormentaal en in het gebruik van de motieven, de oosterse in het hiëratische en ongenaakbare. Was de Byzantijnse maatschappij niet slechts op de Griekse cultuur en de Romeinse staatsidee, maar voor alles op het christendom gegrondvest, ook in de kunst speelde de christelijke gedachtewereld een allesoverheersende rol.

Vanaf de definitieve kerstening van het openbare leven onder keizer Theodosius I (379–395) werden godsdienst en Staat aan elkaar geklonken en werd het christendom in feite vrijwel geheel afhankelijk van de Staat. De keizer was als hoogstgeplaatste in de Staat Christus' onderkoning op aarde, ‘de dertiende apostel'. Hij wilde zijn macht ook uiterlijk op elke mogelijke wijze verhogen en haalde de beste kunstenaars naar zijn hof. Geplaatst tegenover het meest protocollaire hof en het meest met uiterlijke glans omgeven keizerschap ontplooide de Kerk een schitterende, op haar omgeving geënte uitbeeldingswereld. De pracht en praal van het Byzantijnse hof werden overgebracht op Christus, de hemelse keizer, op Maria, de hemelse keizerin, en op de heiligen, hun hofhouding. Profane en religieuze kunst waren eensgezind in het uitbeelden van die ene gedachte: de glans van de hemelse hiërarchie die zich weerspiegelt in het Byzantijnse keizerschap.

In de Middeleeuwen kende de kunst eigenlijk geen zelfstandigheid; kunst had in het algemeen een religieuze functie;
Een klooster is een religieuze leef- en werkruimte. Als ze artistiek opgesmukt wordt, moet dat gebeuren in dienst van de mensen die erin leven en werken, en alleen onrechtstreeks met het oog op occasionele bezoekers. Schilderijen en fresco's waren niet alleen religieuze kunst wat hun thematiek betreft maar eerst en vooral door hun functie: een hulpmiddel voor confraters bij hun gebed en meditatie en hun predikatie.
(modern middeleeuws)

Pas na de 15e eeuw, in de Renaissance tijdens het humanisme, kwam het individu naar voren en ontstond er vrijheid in de kunst en in de 17e eeuw begon ook de religieuze kunst meer interpretatievrijheid te tonen, waarbij de Christusfiguur bijvoorbeeld menselijker trekjes kreeg en een meer gedramatiseerd en gevoeliger voorkomen.

De verwereldlijking van de kerkelijke kunst in het Westen was trouwens los van de Renaissance al eerder aangevangen, zoals dat onlangs nog eens wereldwijd duidelijk werd tijdens de tragische aardbevingen in Italië, waarbij beroemde fresco's van o.a. Giotto verloren zijn gegaan. 'De schilder Giotto, die leefde rond 1300, brak als eerste met de plat-Byzantijnse composities van die tijd, zijn afbeeldingen kennen veel meer samenhang en de personen vertonen veel menselijker gelaatstrekken.' Hier wordt de suggestie gewekt dat er in de kerkelijke kunst een soort 'ontwikkeling' had plaatsgevonden van een 'platte primitieve' Byzantijnse kunstvorm (ook nog een kunstvorm van die tijd!) naar een meer 'ontwikkelde', 'samenhangende' en natuurgetrouwe Italiaans-Katholieke schilderstijl.

Wanneer we kijken naar een Westerse Madonna en een Oosterse ikoon van de Moeder Gods dan worden wij een wereld van verschil gewaar. De Westerse Madonna lijkt geheel geïnspireerd door Maria's aardse verschijning met bijna wulpse vrouwelijke vormen en Christus wordt vaak afgebeeld als een wollige baby, die menig vrouw gaarne in haar armen zou willen sluiten. Bezien wij daarentegen de Oosterse afbeelding van de Moeder Gods, dan zien wij zowel haar als Christus in een zodanige serene verschijning afgebeeld, dat zij uit een andere wereld lijken te komen. Blijkbaar is er vanuit een totaal andere conceptie geschilderd.

      

Evenzeer kan men grote verschillen in opvatting waarnemen bij de kerkelijke architectuur, de liturgische praktijk en de kerkzang. Vaak wordt dit toegeschreven aan het feit dat aan de Oosterse Kerken de Renaissance en de Verlichting zijn voorbij gegaan. In het Westen wordt dit feit overigens bezien vanuit het perspectief van 'een gemiste kans', terwijl in het Oosten de Renaissance wordt beschouwd als een pure restauratie van het heidendom, dat met zijn accent op de mens en de wereld het hele Westerse Christendom heeft uitgehold en geseculariseerd. De Renaissance heeft aldus de religieuze kunstopvatting gedood en de Verlichting het religieuze denken.



Duidelijk is wel dat zowel de Renaissance als de Verlichting typisch Westerse verschijnselen zijn, inhaerent aan en voortkomend uit het Westerse theologische denken. Zij hadden nooit op orthodoxe bodem kunnen ontstaan of zelfs maar kunnen overwaaien naar het orthodoxe kerkelijke bewustzijn

Kerkelijke kunst is in de Orthodoxie een religieuze en kerkelijke dienst gebleven, die in al zijn uitingsvormen een theologische eenheid vormt, waarin de dogmatiek als levend onderdeel van de traditie naar voren komt. De scheiding tussen kunst, theologie en gebed heeft nooit plaatsgevonden en dat maakt dat ook de hedendaagse ontwikkelingen in de orthodoxe kunst sterk afwijken van de ontwikkelingen in het Westen.

In de 18de eeuw gaan Kerk en kunst uit elkaar; de kunst ziet het niet meer als haar taak de christelijke boodschap te verkondigen. Ook wanneer de kunst religieuze thema's verwerkt brengt ze meestal toch geen religieuze boodschap meer; bv. een afbeelding van Jezus aan het kruis is geen uitbeelding meer van de verlossing, maar de uitbeelding van het menselijk lijden, dikwijls met een connotatie van een aanklacht of een morele oproep

Iconografie

Iconografie is een tak van de kunstgeschiedenis en houdt het bestuderen en beschrijven in van onderwerpen in de beeldende kunst.

De iconografie gaat in op de diepere betekenis van het onderwerp en de details van een kunstwerk. Dit kan gaan om duidelijk aanwezige voorstellingen zoals: die man aan het kruis is Christus, maar ook om kleinere verwijzingen die expliciet door de kunstenaar zijn aangebracht. Een bekend voorbeeld hiervan is het afbeelden van een hond (zoals in het Portret van Giovanni Arnolfini en zijn vrouw), waarbij de hond symbool staat voor trouw tussen de echtelieden.

Iconografie als woord is afgeleid van de Griekse woorden 'εικων' en 'γραφειν' die beeld en schrijven betekenen, letterlijk is iconografie dus beeldbeschrijven. Dit is ook het voornaamste wat in de iconografie gedaan wordt, het aangezicht van een kunstwerk beschrijven en soms dateren en toeschrijven aan een kunstenaar.

In dit schilderij valt op het eerste gezicht niets bijzonders te zien, maar als men goed kijkt, ziet men dat Van Eyck er symbolen in verwerkte die volgens de kunstgeleerde Erwin Panofsky duidelijk op een sacrament wijzen. Op de achtergrond is een ronde spiegel te zien, maar de weerspiegeling toont niet alleen de twee personen zelf, maar ook twee andere mensen op de achtergrond. Dit zijn waarschijnlijk Van Eyck (ook wordt dit duidelijk doordat boven de spiegel staat "Johannes de eyck fuit hic", Van Eyck was hier) en een vriend van Arnolfini en zijn jonge vrouw, wellicht de getuigen bij het huwelijk. Ook is rond deze spiegel de lijdensgeschiedenis te zien.

De kroonluchter heeft maar één kaars die brandt op klaarlichte dag, en dat kan betekenen dat Christus hier al weet van heeft: het is het symbool van zijn oog. Arnolfini en zijn 'vrouw' staan naast elkaar en men denkt (doordat ze elkaars hand vasthouden en Arnolfini zijn hand opgestoken houdt, als teken van echtelijke trouw) dat zij aan het trouwen zijn. Het hondje dat ervoor staat symboliseert trouw. De uitgetrokken schoenen wijzen erop dat ze op gewijde grond staan, die niet bevuild mag worden.

Hoewel de huiselijke woning volkomen echt aandoet, is deze toch vol van verhulde symbolen die de nadruk leggen op het sacrament van het huwelijk. Ook (al weet men dat niet helemaal zeker) is de spiegel rond, en met de lijdensgeschiedenis in de rand met uitsteeksels, en de balken die in perspectief allemaal weglopen van de spiegel (ook de bedrand enzovoorts) wijzen erop dat de spiegel het middelpunt is van het schilderij, en waarschijnlijk dus de zon voorstelt (God). Hier is het net zo verwerkt als in het fresco Het laatste avondmaal van Leonardo Da Vinci. De buik van de vrouw zou niet dik zijn omdat ze zwanger is, wat vaak gedacht wordt, maar omdat het in die tijd mode was om dik te zijn, wat aangaf dat je genoeg te eten had, en dus rijk was.

Bestand:Leonardo da Vinci (1452-1519) - The Last Supper (1495-1498).jpg